donderdag 30 september 2010

Tante viert Sjabbat

Werken hoeft niet meer. Ze hoeft niet meer elke ochtend haar kinderen naar school te helpen, op het laatste nippertje de trein te halen en zich naar haar werk in Hilversum te spoeden. Ze hoeft thuis niet meer te wassen en te strijken en ze hoeft zich ook geen zorgen meer te maken over de toekomst van haar zonen. Ze hoeft ook geen boeken meer terug te brengen naar de bibliotheek, haar abonnement op het concertgebouw is niet meer nodig en ze volgt geen cursussen kunstgeschiedenis, Italiaanse taal en letterkunde en Duitse Romantik meer. Ze zit in de enorme leunstoel in haar ouderwetse zitkamer en ik zit tegenover haar. Maar ik zie haar niet.
Ik zie de eigenwijze tante die het altijd beter wist, die mij mijn allereerste flesje eau-de-toilette (Miss Lentheric) cadeau deed toen ik een jaar of vijftien was en mij in ongeveer diezelfde periode meenam naar 'der Tod in Venedig' toen die film net uit was. Ik zie die tante die als enige van al haar broers en zussen in de jaren tachtig in Amsterdam tegen kruisraketten protesteerde. Het leverde haar de bijnaam 'die rooie uit Bussum op'. Ik zie de tante die het niet altijd even breed had, maar desondanks het hele land door reisde (met de voordeelurenkaart en later de 65+ pas) om haar oudere broers en zusters op te zoeken toen die oud en slecht ter been werden.
Terwijl mijn tante aan een stuk door praat en ik mijn best doe om te luisteren, hoor ik toch nauwelijks wat ze zegt. Wat ik wel hoor? Ik hoor haar piano spelen, ik herinner mij hoe ze mij begeleidde als ik mijn saaie blokfluitlessen moest oefenen, die repetities werden er zoveel leuker door. Ik hoor haar ook, met enigszins geaffecteerde stem, vertellen over haar reizen naar Egypte, Rome en Zwitserland. Over de debatten in de kerkeraad (die zij natuurlijk altijd won) en over de boeken die ze net gelezen had. Maar ook hoe ze liefdevol herinneringen aan haar jeugd in Hilversum ophaalde. En vooral...hoe ze nog wist hoe ik was toen ik een kleuter was. Ze kon het me kort geleden nog precies vertellen.
Maar wat ik hoor, is niet wat Tante vertelt. Ik doe mijn best, maar ik begrijp niet wat ze zegt. Zij zit in haar leunstoel en babbelt onsamenhangend, soms driftig en vaak intens verdrietig door. Niemand luistert meer naar haar, want iedereen hoort nu alleen nog zijn eigen verhaal. Als we haar vertellen dat haar man de nacht waarschijnlijk niet meer zal halen, reageert ze nauwelijks. "De azalea heeft een dompelbadje nodig, kunnen jullie dat even doen?"
En zo is die levendige, intelligente en wereldwijze vrouw stukje bij beetje helemaal verdwenen. Op sommige momenten is de tante van toen, weer even zichtbaar. Achter haar ogen zie je dan iets oplichten en haar stem wordt weer heel even verstaanbaar.
Morgen brengen we Tante naar het Joodse verpleeghuis Beth Shalom in Amsterdam, de enige instelling die haar op korte termijn kon huisvesten. Ze zal daar voorlopig de verzorging krijgen die ze verdient, al ziet ze dat zelf heel anders. 'Leuk, dat ik eventjes in zo'n Joods huis ga logeren', zei ze in een helder moment. 'Ik heb altijd al zo graag een echte sjabbat-maaltijd willen bijwonen!' Ze heeft geluk, het is morgen vrijdag. Maar ik vraag me af of ze dat beseft.

zaterdag 18 september 2010

Settela Steinbach

Als klein kind had ik al iets met zigeuners. Waarom? Ik denk dat het vooral aan de hechte gemeenschappen ligt waar ze deel van uitmaken. Hun leven vol tradities, keuzes die al voor je gemaakt zijn en vooral saamhorigheid had een onweerstaanbare aantrekkingskracht op een klein meisje dat door familieruzies haar eigen ooms en tantes niet kende en niet opgroeide met haar broers en zus. Van Settela Steinbach had ik natuurlijk nog nooit gehoord, net zomin als van gele Davidssterren en bruine driehoeken.
In 1978 was ik 23 jaar en werkte ik bij een grote uitgeverij in het Gooi. Elke avond moest ik op een verlaten halte in de polder van de ene bus op de andere overstappen om naar huis te kunnen. Op een goede dag verschenen er op dat onhergzame terrein ineens woonwagens en vrolijk uitgedoste auto's. Ik zag ze dagelijks en zij mij. Ik viel ook op want ik was rond zeven uur de enige passagier die uitstapte om vervolgens minstens een kwartier op de volgende bus te wachten. Auto's reden er wel. Sommige met beslagen ruiten, daar zaten altijd een man en een jong meisje in en andere auto's, met alleen een bestuurder. Deze leken iets te zoeken, reden een beetje rond en vertrokken dan weer. Geen prettige omgeving, zeker niet toen de herfst eenmaal goed zijn intrede had gedaan en het om zeven uur 's avonds al donker was. Ik vond het een eng plekje, eerlijk gezegd.
En toen gebeurde het. Elke avond kwam zo'n grote Mercedes met balletjesgordijnen voorbij rijden. Langzaam draaide hij om en bleef staan, recht tegenover de bushalte, de koplampen als schijnwerpers op de weg gericht. Ik zat dus vrijwel in het licht. Zodra de bus naar Lelystad kwam en ik was ingestapt, verdween de auto. Na enkele dagen begreep ik de bedoeling en zelden ben ik een vreemde zó dankbaar geweest. Die hele winter lang, heb ik me veilig gevoeld bij die bushalte. Toen de dagen lengden en de lente verscheen, verdwenen de Roma van het Muiderzand.
Het heeft jaren geduurd voordat ik wist dat die groep Roma een deel van de beroemde Petalo-familie was, die in 1979 in Lelystad ging wonen. In huizen, wel te verstaan.
De laatste weken moet ik vaak aan deze ervaring denken. Het zijn immers de leden van dit volk die al zo'n zeshonderd jaar worden vervolgd. Rond twaalfhonderd trokken de "zigeuners" uit India en Pakistan weg. Het waren handwerkslieden en ze waren allesbehalve armlastig. Via het Byzantijnse rijk trokken ze verder Europa in en verdienden een goed belegde boterham met circusacts, ketellappen, scharen slijpen en muziek maken. Vaardigheden waar je iets aan had in die tijd. Uit het Verre Oosten hadden ze hun eigen religie meegenomen, maar ze pasten zich wonderwel aan de Europese godsdiensten aan. Zij het dan met behoud van hun eigen karakteristieke overtuigingen die wortels hebben in het hindoeïsme. Dit werd ze noodlottig. Rond het jaar 1400 besloot "de" kerk deze afgodendienaars in de ban te doen. Ze werden buitengesloten en mochten geen deel meer uitmaken van het sociale leven. Zigeuners werden zo armer en armer en trokken zich steeds meer in hun eigen 'veilige' gemeenschap terug. Totdat de Tweede Wereldoorlog ook hen noodlottig werd. Wat de Holocaust voor de Joden was, was Porajmos voor de Zigeuners.
En van die Porajmos werd Settela Steinbach, het icoon. Ik ken haar gezichtje uit mijn geschiedenisboekje op de lagere school. Het was het 'joodse' meisje dat met haar familie in een veewagon naar Auschwitz werd vervoerd en nog even door de deuren naar buiten gluurde.
In 1994 achterhaalde journalist Aad Wagenaar de naam en de afkomst van het 'meisje met de hoofddoek'. Het bleek geen joods meisje, maar een Roma-meisje te zijn. Haar naam was Settela Steinbach. Zij was negen jaar oud toen ze in 1944 werd vergast.
Soms laat ik mijn fantasie de vrije loop en probeer ik me voor te stellen hoe het leven van Settela eruit zou hebben gezien als ze niet op jonge leeftijd zou zijn vermoord. Zou ze in Nederland zijn blijven wonen? Of zou ze getrouwd zijn met een Roma uit een ander Europees land. Zou ze kinderen en kleinkinderen gehad hebben? Ik denk het wel, waarschijnlijk zelfs achterkleinkinderen want ze zou dit jaar 75 jaar oud zijn geworden. Ik vraag me af hoeveel van haar familieleden uit Roemenië zouden komen. En of ze daar nog steeds zouden wonen of zouden ze naar Frankrijk zijn verhuisd?